Om ieder bolletje haakgaren zit een wikkel. Daar staat alle informatie op die je nodig hebt.
Zoals:
Het nummer 102 op deze wikkel (foto 1) is het kleurnummer. Het nummer 0060 is het verfbadnummer.
Heb je meerdere bollen van 1 kleur, zorg dan dat de verfbadnummers ook gelijk zijn. Zo voorkom je kleurverschil in je haakwerk.
Rechts van de streepjescode zie je de wasvoorschriften vermeld. Volg dit advies op als je lang van je eigen gehaakte spullen wilt genieten.
Foto 1.
Op het gedeeldte ernaast (foto 2) staat een vierkantje. Dit geeft de stekenverhouding voor het breien aan. Dat betekend het aantal steken dat je op de naald moet hebben en het aantal toeren je moet breien, met een bepaalde naalddikte, om een lapje van 10 cm bij 10 cm te krijgen. Dit heet een proeflapje.
In dit geval heb je 22 steken nodig en brei je 28 toeren met naald nummer 4, om een lapje van 10x10 te maken. Zo kun je controleren of het garen wat je kiest, geschikt is voor je gekozen patroon.
Onder het vierkantje staan de naalddiktes aangegeven. Dat zijn altijd 2 diktes, met 0,5 mm verschil. Haak je strak, neem dan de dikste naald.
Verder staat de naam van het garen én de naam van de fabrikant op dit deel.
Foto 2.
Op het laaste gedeelte van de wikkel (foto 3) staat de samenstelling van het garen. In dit geval is dat 100% katoen.
Daaronder staat het gewicht van de bol, 50 gram.
En tot slot de looplengte van het totale garen op deze bol. Hier is dat ca. 85 meter. In het algemeen kun je zeggen: Hoe dunner de draad, hoe langer de looplengte (bij een zelfde gewicht). En hoe langer de looplengte, hoe meer je er mee kan haken.
Op deze wikkel staat ook een richtlijn voor het aantal bolllen dat je nodig hebt voor een trui in maat 42 (gebreid). Dat staat er zelden op.
Foto 3.